Taalgebruik
Referentieniveau Mondelinge taalvaardigheid: Gesprekken - Algemene beschrijving en taakuitvoering
-
Kan eenvoudige gesprekken voeren over vertrouwde onderwerpen in het dagelijks leven en buiten school.
- Kan gesprekken voeren om informatie en meningen uit te wisselen, uitleg of instructie te geven en te volgen.Herkent gesprekssituaties en kan passende routines gebruiken.
- Kan de gesprekspartners redelijk volgen tenzij ze voor onverwachte wendingen in het gesprek zorgen.
Kan zijn woorden ondersteunen met non-verbaal gedrag.
- De uitspraak is duidelijk genoeg om de spreker te kunnen volgen, ondanks een eventueel accent, verkeerde intonatie, onduidelijke articulatie en/of haperingen. Redelijk accuraat gebruik van eenvoudige zinsconstructies.
- Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen, kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
- Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.
Kan doelgericht doorvragen om de gewenste informatie te verwerven.
- Kan het spreekdoel van anderen herkennen en reacties inschatten.
Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal).
- De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een eventueel accent, af en toe een verkeerd uitgesproken woord en/of haperingen. Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.
Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden zo nodig hersteld.
Leerlijn Taalgebruik
Het vermogen van een kind om met taal uiting te geven aan wat het denkt, vindt of voelt is belangrijk voor zijn persoonlijke vorming. In de middenbouw krijgen kinderen steeds meer gevoel voor het sociale aspect van communicatie. Hun klas, groep en school wordt voor hen steeds meer een plek waar je door taal met en van elkaar kunt leren.
Kinderen moeten gemotiveerd zijn hun taalvaardigheid te verbeteren en taal correct te gebruiken. Dat lukt het best als er een groot taalaanbod is in de klas en kinderen de kans krijgen zich vaak mondeling te uiten. Een kind heeft daarbij de feedback van de leerkracht en medeleerlingen nodig om te ontdekken welke taalkennis het nog mist. Drama is een goede vorm voor kinderen om zich expressief te uiten en te oefenen met verschillende manieren waarop je taal kunt gebruiken.
Tussendoelen Taalgebruik
De leerlingen:
- ondersteunen op actieve wijze de communicatie binnen de groep
- kunnen hun gevoelens verwoorden
- passen qua woordvorming en zinsbouw correct taalgebruik toe
- stemmen hun taalgebruik af op de context
- richten zich op het resultaat van hun taalgedrag.
- Volledige tekst Leerlijn en tussendoelen (pdf, 672 Kb)
Taalgebruik stimuleren in de praktijk
Een taalrijk gesprek
Niet ieder gesprek draagt bij aan de taalontwikkeling. Daarvoor moet een gesprek voldoen aan drie criteria:
- een goed en begrijpelijk taalaanbod,
- goede feedback en
- veel gelegenheid tot praten.
Probeer daarom het aantal vragen tot een minimum te beperken. Geef bijvoorbeeld een prikkelende bewering om kinderen te stimuleren om op eigen initiatief te praten. Als vragen nodig zijn, gebruik dan zoveel mogelijk open vragen, zoals Hoe denk je dat dat komt? of Wat zou er dan kunnen gebeuren?. Open vragen waarvan het antwoord niet van te voren vast ligt geven ruimte voor een uitgebreid antwoord en stimuleren de kinderen om na te denken.
Drama
Zet drama in om mondeling taalgebruik te stimuleren. Laat kinderen bijvoorbeeld een rollenspel spelen waarin ze communiceren met een bepaald doel, zoals informatie overdragen, informatie verzamelen of een ander overtuigen.
Geef twee kinderen bijvoorbeeld de opdracht om vader en zoon te spelen. De zoon wil vanavond na het eten graag naar zijn beste vriend, die net uit het ziekenhuis is ontslagen. De vader wil dat hij op tijd naar bed gaat, omdat hij morgen naar school moet. Zij moeten een compromis vinden. Welke argumenten voert de zoon aan? En de vader?
Laat oudere kinderen zelf toneelstukjes bedenken of bestaande toneelstukjes instuderen en opvoeren. Via drama leven ze zich in in de communicatieve bedoelingen van het betreffende personage en voeren deze uit. Zo oefenen ze met het voeren van dialogen.