Taalgebruik
Referentieniveau Mondelinge taalvaardigheid: Gesprekken - Algemene beschrijving en taakuitvoering
- Kan eenvoudige gesprekken voeren over vertrouwde onderwerpen in het dagelijks leven en buiten school.
- Kan de gesprekspartners redelijk volgen tenzij ze voor onverwachte wendingen in het gesprek zorgen.
Kan zijn woorden ondersteunen met non-verbaal gedrag.
- Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen, kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
- Kan het spreekdoel van anderen herkennen en reacties inschatten.
Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal).
Leerlijn Taalgebruik
Het vermogen van een kind om met taal uiting te geven aan wat het denkt, vindt of voelt is belangrijk voor zijn persoonlijke vorming. In de onderbouw is het belangrijk dat kinderen een positief zelfbeeld ontwikkelen als verteller. Ze moeten vrijuit durven spreken en hun communicatiedoelen bereiken (antwoord op een vraag, een luisterend oor, begrip). Daarvoor is het nodig dat ze hun taalvaardigheid ontwikkelen en uitbreiden. Daarbij gaat het niet alleen om woordenschat, maar ook om inzicht in hoe je iets het best kan zeggen afgestemd op het communicatiedoel dat je hebt. Kinderen leren het meest als er veel taalaanbod is in de klas, ze veel gelegenheid krijgen te vertellen en feedback ontvangen van leerkracht en medeleerlingen.
Tussendoelen Taalgebruik
De leerlingen:
- spreken vrijuit
- gebruiken taal doelgericht in reële contexten
- zijn in staat hun taalgebruik non-verbaal te ondersteunen
- zijn bereid volgens de geldende gespreksregels te communiceren
- hebben een positief zelfbeeld als spreker en luisteraar.
- Volledige tekst Leerlijn en tussendoelen (pdf, 672 Kb)
Taalgebruik stimuleren in de praktijk
Drama en taalspel
Dramatische expressie is een uitstekende manier om de taalvaardigheid van kinderen op creatieve wijze uit te breiden. Stimuleer kinderen om met een verkleedkist of poppenkast rollenspellen en improvisaties uit te voeren, bijvoorbeeld naar aanleiding van een voorgelezen verhaal.
Ook in spelhoeken oefenen kinderen op speelse wijze hun communicatieve vaardigheden. Jonge kinderen spelen daar bijvoorbeeld 'winkeltje', ‘postkantoortje’ of 'conducteurtje'. Ze krijgen tijdens het spel feedback van anderen.
De spelervaringen worden gevarieerder en diepgaander als kinderen taal gebruiken om problemen op te lossen die zich tijdens het spel voordoen. Ze doen ervaring op met specifieke vormen van taalgebruik in bepaalde beroepen.
Interactie in de kleine kring
Interactie in de kleine kring is bij uitstek geschikt om het voeren van gesprekken te oefenen. Voer in een kleine heterogene groep van 4 of 5 kinderen een uitwisselingsgesprek. Laat bij voorkeur kinderen zelf een onderwerp inbrengen, bijvoorbeeld over het ziekenhuis omdat de oma van een kind daar ligt.
Stimuleer elk kind ideeën in te brengen en te reageren op een ander. Breng concrete materialen in om het gesprek te ondersteunen. Alle deelnemers aan het gesprek zijn gelijkwaardig: kinderen hoeven niet hun vinger op te steken, ze zijn immers in gesprek met elkaar. Neem zelf niet de controle over het gesprek maar volg de gedachtegang van de kinderen. Zet ze aan tot nadenken (bijvoorbeeld met open vragen) en tot het gebruik van complexe taalfuncties, zoals redeneren, vergelijken en concluderen.