Vertellen en presenteren
Referentieniveau Mondelinge taalvaardigheid: Spreken - Algemene beschrijving, taken en taakuitvoering
Kan in eenvoudige bewoordingen een beschrijving geven, informatie geven, verslag uitbrengen, uitleg en instructie geven in alledaagse situaties in en buiten school.
Een monoloog houden
Kan alledaagse aspecten beschrijven, zoals mensen, plaatsen en zaken.
Kan verslag uitbrengen van gebeurtenissen, activiteiten en persoonlijke ervaringen.
Kan een kort, voorbereid verhaal of presentatie houden en daarbij op eenvoudige vragen reageren.
Samenhang
Maakt zijn gedachtegang voor de luisteraar begrijpelijk, hoewel de structuur van de tekst nog niet altijd klopt.
Afstemming op doel
Blijft trouw aan zijn spreekdoel, soms met hulp van een ander.
Afstemming op publiek
Past het taalgebruik aan aan de luisteraar(s).
Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.
Kan gebruik maken van ondersteunende materialen om een voorbereide presentatie beter aan het publiek over te brengen.
Kan redelijk vloeiend en helder ervaringen, gebeurtenissen, meningen, verwachtingen, gevoelens onder woorden brengen over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.
Een monoloog houden
Kan in grote lijnen redenen en verklaringen geven voor eigen meningen, plannen en handelingen en kan een kort verhaal vertellen.
Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
Kan vragen beantwoorden naar aanleiding van deze presentatie.
Samenhang
Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij belangrijkste punt duidelijk maken.
Gebruikt korte eenvoudige zinnen en verbindt deze door de juiste, eenvoudige voegwoorden en verbindingswoorden.
Afstemming op doel
Geeft zijn spreekdoel duidelijk vorm (instruerend, informatief, onderhoudend enz.) zodat het voor de luisteraar herkenbaar is.
Afstemming op publiek
Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.
Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal)
Kan de luisteraar(s) boeien door middel van concrete voorbeelden en ervaringen.
Leerlijn Vertellen en presenteren
Kinderen die regelmatig vertellen leren beter formuleren en presenteren. In de middenbouw vertellen kinderen in een grote of kleine kring over eigen ervaringen, een boek, een thema dat in de groep centraal staat of een eigen onderwerp. Behalve persoonlijke ervaringen kunnen kinderen een mini-presentatie houden over een laagdrempelig onderwerp uit hun belevingswereld (hobby, dier, een plek of gebouw waar ze zijn geweest zoals een dierentuin, vakantie(ei)land).
Hun presentatie heeft al een duidelijke opbouw, vaak een vast stramien zoals antwoorden op standaardvragen die de leerkracht heeft gegeven. Bij de presentatie maken kinderen gebruik van geheugensteuntjes, zoals plaatjes, voorwerpen en steekwoorden op papier of het digitale schoolbord. Ze zijn niet alleen bezig met wat ze zeggen, maar ook hoe ze het zeggen door te letten op intonatie, gebaren en mimiek.
Tussendoelen Vertellen en presenteren
De leerlingen:
- hanteren een geschikte opbouw voor een verhaal of presentatie
- selecteren bij de voorbereiding relevante informatie
- formuleren zorgvuldig en expressief
- maken bij een presentatie gebruik van geheugensteuntjes
- houden rekening met de achtergrondkennis van de toehoorders.
- Volledige tekst Leerlijn en tussendoelen (pdf, 483 Kb)
Vertellen en presenteren stimuleren in de praktijk
Presenteren
Veel kinderen vinden het moeilijk en spannend om een presentatie te houden. Daarom is het zinvol om al vanaf groep 1 te beginnen met mondelinge presentaties, hiervan een routine te maken en er een vaste plek voor in te richten. Laat kinderen individueel, in tweetallen of kleine groepjes een presentatie voorbereiden en bied hierbij ondersteuning en instructie.
Denk samen met de kinderen na over wat ze kunnen presenteren, bijvoorbeeld over iets dat ze gemaakt hebben of over een werkstukje. Geef na de presentatie ruimte voor vragen. In de nabespreking kan blijken dat andere kinderen ook wat weten over het betreffende thema of over een onderwerp dat er mee te maken heeft. Zo kan de presentatie aanleiding zijn voor andere presentaties.
Verhalen vertellen
Stimuleer kinderen al op jonge leeftijd verhalen te vertellen. Maak een speciale vertelstoel of geef de spreker een vertelhoed.
Geef het goede voorbeeld en vertel eerst zelf een persoonlijk verhaal. Laat daarmee zien hoe een verhaal is opgebouwd. Na afloop kunnen kinderen reageren, vragen stellen en het verhaal reconstrueren, bijvoorbeeld door tekeningen van het verhaal in de juiste volgorde te leggen.
Vervolgens mogen kinderen om de beurt op een vast moment in de week een eigen verhaal vertellen. Dit kunnen ze doen aan de hand van voorwerpen of foto’s die ze van thuis hebben meegenomen. Besteed hierbij aandacht aan de keuze voor het onderwerp, de verhaalstructuur en de uitwerking van personen. Hoe gebeurde dat dan? Waarom deed hij/zij dat? Bouw het vertellen van verhalen met kinderen die niet durven langzaam op: eerst aan de leerkracht vertellen, dan in een klein groepje, later in de grote groep.