Woordenschat
Referentieniveau Mondelinge taalvaardigheid: Spreken - Algemene beschrijving en taakuitvoering
-
Kan in eenvoudige bewoordingen een beschrijving geven, informatie geven, verslag uitbrengen, uitleg en instructie geven in alledaagse situaties in en buiten school.
- Beschikt over voldoende woorden om te praten over vertrouwde situaties en onderwerpen, maar zoekt nog regelmatig naar woorden en varieert niet veel in woordgebruik.
-
Kan redelijk vloeiend en helder ervaringen, gebeurtenissen, meningen, verwachtingen, gevoelens onder woorden brengen over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.
- Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nog nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord.
Leerlijn Woordenschat
Bij de entree van de basisschool hebben kinderen een productieve basiswoordenschat van 2000 woorden nodig om de communicatie op school te kunnen volgen en er aan deel te nemen. De receptieve woordenschat is groter (naar schatting 3000 woorden en aan het eind van de basisschool gemiddeld 15000 woorden).
In de onderbouw wordt veel tijd besteed aan het uitbreiden van de woordenschat. Die ontwikkelt zich vooral in betekenisvolle interacties tussen het kind en zijn omgeving. Een kind laten vertellen over een boek of onderwerp of verslag laten doen, draagt op verschillende manieren bij aan zijn woordenschat. Eerst bekijkt, beluistert of leest hij bronnen. Ook door de feedback van de leerkracht en medeleerlingen leert hij nieuwe woorden. Kinderen leren steeds meer woordbetekenissen en betekenisaspecten van één woord (bijvoorbeeld: vis, goudvis, vissenkom). Hun taaluitingen worden steeds gevarieerder.
Tussendoelen Woordenschat
De leerlingen:
- beschikken over een basiswoordenschat
- breiden gericht hun (basis)woordenschat uit
- leiden nieuwe woordbetekenissen af uit verhalen
- zijn erop gericht woorden productief te gebruiken
- maken onderscheid tussen betekenisaspecten van woorden.
- Volledige tekst Leerlijn en tussendoelen (pdf, 394 Kb)
Woordenschat stimuleren in de praktijk
Woordkaartjes
Met woordkaartjes kunnen kinderen allerlei spelletjes en oefeningen doen waardoor zij de relatie tussen de vorm (schriftelijk of mondeling) en de betekenis van een woord oefenen. Maak woordkaartjes met op de ene kant een plaatje of tekening van het woord en op de andere kant het geschreven woord. Kinderen kunnen in tweetallen spelletjes doen met het woord: de één vertelt de betekenis en de ander moet raden om welk woord het gaat. Of één kind zegt het woord en de ander maakt er een zin mee.
Vertellen bij foto’s of platen
Maak foto’s tijdens thema-activiteiten, bijvoorbeeld tijdens ontdekactiviteiten of uitstapjes. Zorg ervoor dat veel kernwoorden van het thema in beeld worden gebracht. Kinderen kunnen aan de hand van de foto’s vertellen wat ze gedaan of gezien hebben. Stimuleer kinderen hierbij de kernwoorden te gebruiken. Kinderen kunnen ook aan de hand van platen het centrale prentenboek navertellen. Controleer tijdens het vertellen in hoeverre de kinderen de kernwoorden kunnen toepassen.