Woordenschat

Referentieniveau Mondelinge taalvaardigheid: Spreken - Algemene beschrijving en taakuitvoering


1F (minimumniveau eind groep 8)
  • Kan in eenvoudige bewoordingen een beschrijving geven, informatie geven, verslag uitbrengen, uitleg en instructie geven in alledaagse situaties in en buiten school.



  • Beschikt over voldoende woorden om te praten over vertrouwde situaties en onderwerpen, maar zoekt nog regelmatig naar woorden en varieert niet veel in woordgebruik.
1S/2F (streefniveau eind groep 8)
  • Kan redelijk vloeiend en helder ervaringen, gebeurtenissen, meningen, verwachtingen, gevoelens onder woorden brengen over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.

  • Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nog nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord.

Leerlijn Woordenschat

In de middenbouw is veel aandacht voor de uitbreiding van de woordenschat. Kinderen kunnen steeds doelgerichter de betekenis van woorden afleiden in taaluitingen in en buiten de klas. Daarbij leren ze strategieën gebruiken waarbij ze de betekenis van woorden afleiden uit de context. Ook krijgen ze oog voor betekenisrelaties. Ze leren bijvoorbeeld dat een auto een voertuig is en dat een raceauto een soort auto is.
In de middenbouw gaan kinderen ook figuurlijk taalgebruik begrijpen (pikzwart, in een deuk liggen). Voordrachten als een verhaal of presentatie  zijn belangrijke manieren om de woordenschat uit te breiden. Bij de voorbereiding verwerft een kind nieuwe woorden, maar ook van de aanvullingen en verbeteringen van de leerkracht en medeleerlingen. Daarnaast is instructie in woordbetekenissen en woordleerstrategieën door de leerkracht cruciaal voor uitbreiding van de woordenschat.

 

Tussendoelen Woordenschat

De leerlingen:

  1. verbreden en verdiepen hun woordkennis
  2. hanteren strategieën voor het afleiden van woordbetekenissen
  3. hanteren strategieën voor het onthouden van woorden
  4. kennen betekenisrelaties tussen woorden (onderschikking/bovenschikking, bijvoorbeeld: auto-voertuig) 
  5. begrijpen figuurlijk taalgebruik.

 

Woordenschat stimuleren in de praktijk

Woordkaartjes
Met woordkaartjes kunnen kinderen allerlei spelletjes en oefeningen doen waardoor zij de relatie tussen de vorm (schriftelijk of mondeling) en de betekenis van een woord oefenen. Kinderen kunnen de woordkaartjes zelf maken op kleine kartonnetjes. Op de ene kant schrijven ze het woord en op de andere kant de betekenis (een definitie of een plaatje). Met de kaartjes kunnen kinderen in groepjes of tweetallen allerlei raadspelletjes spelen rondom de woorden.

Vertellen bij foto’s of platen
Maak foto’s tijdens thema-activiteiten, bijvoorbeeld tijdens ontdekactiviteiten of uitstapjes. Zorg ervoor dat veel kernwoorden van het thema in beeld worden gebracht. Kinderen kunnen aan de hand van de foto’s vertellen wat ze gedaan of gezien hebben. Stimuleer kinderen hierbij de kernwoorden te gebruiken. Kinderen kunnen ook aan de hand van platen het centrale prentenboek navertellen. Controleer tijdens het vertellen in hoeverre de kinderen de kernwoorden kunnen toepassen.

Contact

Proclaimer

Colofon

Copyright EN. Alle rechten voorbehouden

 


© 2010 Expertisecentrum Nederlands

Toernooiveld 9

6525 ED Nijmegen

(Campus Radboud Universiteit Nijmegen)