Reflectie op geschreven taal

Referentieniveau Schrijven - Taakuitvoering (afstemming op publiek / spelling, interpunctie en grammatica)


1F (minimumniveau eind groep 8)
Gebruikt basisconventies bij een formele brief: Geachte/Beste en Hoogachtend/met vriendelijke groet. Hanteert verschil informeel/formeel.

 

Beheerst de werkwoordspelling en de spelling van andere woordsoorten zonder spellingsmoeilijkheid.

Beheerst de juiste toepassing van hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens, aanhalingstekens en afbreekregels.

 

Redelijk accuraat gebruik van eenvoudige zinsconstructies.

1S/2F (streefniveau eind groep 8)
Past het woordgebruik en toon aan het publiek aan.

 

+ Beheerst de werkwoordspelling (zwakke werkwoorden) en de spelling van andere woordsoorten met spellingsmoeilijkheid.

+ Beheerst de juiste toepassing van hoofdletters bij eigennamen en directe rede.

 

Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.


Leerlijn Reflectie op geschreven taal

Hoe meer kinderen bezig zijn met geschreven taal, hoe sneller ze begrijpen dat niet alle teksten hetzelfde zijn. Al in de middenbouw ervaren kinderen dat teksten verschillende doelen kunnen hebben: om een verhaal te vertellen, iets uit te leggen of reclame te maken bijvoorbeeld. Ze ontdekken dat je taal kunt gebruiken voor informele, maar ook voor formele situaties.

In de bovenbouw leren kinderen reflecteren op de structuur van geschreven taal. Ze leren de kenmerken van verschillende tekstsoorten steeds beter herkennen. Ze leren basale grammaticale begrippen uit een zin afleiden (onderwerp, gezegde en persoonsvorm) en woordklassen te onderscheiden (o.a. zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden). Ook zijn ze steeds beter in staat naamwoorden te verbuigen en werkwoorden te vervoegen. Al deze vaardigheden helpen hen bij het zelf produceren van een tekst met een heldere en grammaticaal kloppende opbouw.

 

Tussendoelen Reflectie op geschreven taal

De leerlingen:

  1. kunnen wat betreft functie en structuur een onderscheid maken in tekstsoorten (o.a. informatief, directief)
  2. zijn in staat om verbuiging van naamwoorden en vervoeging van werkwoorden te interpreteren en toe te passen
  3. beheersen basale grammaticale begrippen, zoals onderwerp, gezegde en persoonsvorm
  4. maken het onderscheid tussen formeel en informeel gebruik van geschreven taal
  5. begrijpen dat de geschreven taalcode is gebaseerd op de standaardtaal.

 

 

Reflectie op geschreven taal stimuleren in de praktijk

Modelteksten
Door modelteksten te gebruiken, worden kinderen zich bewust van de kenmerken en verschillen van verschillende tekstsoorten. Een verhalende tekst heeft meestal een chronologische ordening, terwijl een informatieve tekst vaak is geschreven van een probleem naar een oplossing of van een oorzaak naar een gevolg. Reflecteer met een groepje kinderen op een aantal schrijfproducten van de kinderen. Kijk hierbij naar inhoud en vorm van de teksten en bespreek de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. Vergelijk samen de teksten met een modeltekst van dezelfde tekstsoort. Bespreek hoe kinderen op basis van de modelteksten meer samenhang in hun tekst kunnen aanbrengen. 

Contact

Proclaimer

Colofon

Copyright EN. Alle rechten voorbehouden

 


© 2010 Expertisecentrum Nederlands

Toernooiveld 9

6525 ED Nijmegen

(Campus Radboud Universiteit Nijmegen)