Leeswoordenschat
Referentieniveau Lezen: Zakelijke teksten - Taakuitvoering techniek en woordenschat, begrijpen
1F (minimumniveau eind groep 8)
Kan teksten zodanig vloeiend lezen, dat woordherkenning tekstbegrip niet in de weg staat.
Kent de meest alledaagse (frequente) woorden, of kan de betekenis van een enkel onbekend woord uit de context afleiden
1S/2F (streefniveau eind groep 8)
+ Kan teksten vloeiend lezen.
Woordenschat is voldoende om teksten te lezen.
Kan betekenis onbekende woorden afleiden uit vorm, samenstelling of context.
Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
Leerlijn Leeswoordenschat
De leeswoordenschat is de woordenschat die kinderen opbouwen in geschreven taal. Deze is belangrijk bij alle vakken op school. Hoe groter de mondelinge woordenschat en de technisch leesvaardigheid, hoe makkelijker de leeswoordenschat groeit. In de bovenbouw is het van belang dat kinderen zelfstandig strategieën leren toepassen om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden en te onthouden. De kwantiteit en de kwaliteit van de leeswoordenschat neemt flink toe. Kinderen gebruiken vaker woordenboeken en andere naslagwerken om woorden op te zoeken.
Tussendoelen Leeswoordenschat
De leerlingen:
- weten dat woorden onderschikkende (tafel, stoel, bed) en bovenschikkende betekenisrelaties (meubel) kunnen hebben
- weten dat woordparen betekenisrelaties kunnen hebben, zoals tegenstelling (aandoen – uitdoen) en synoniem (rennen – hollen)
- passen figuratief taalgebruik zelf toe
- kunnen zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden
- weten hoe ze woorden kunnen opzoeken in naslagwerken (woordenboek, encyclopedie).
- Volledige tekst Leerlijn en tussendoelen (pdf, 716 Kb)
Leeswoordenschat stimuleren in de praktijk
Samenwerkend leren
Door middel van samenwerkend leren kun je de betekenis van woorden afleiden. Stel heterogene groepjes samen en laat ieder kind een deelaspect aandragen van de context waarin het woord voorkomt.
Staat bijvoorbeeld het woord iglo centraal, dan leest elk kind een tekst over het wonen in een iglo. De één zal met informatie komen over de grootte van de iglo, de ander zal iets weten over de warmtehuishouding in de iglo en een volgende over het leven in een iglo. Zo ontstaat in het groepje een rijke context voor het begrip iglo.
Woordveld
Maak voorafgaand aan het lezen van een tekst een woordveld over het onderwerp van de tekst. Met een woordveld organiseren kinderen informatie over een woord en verdelen deze onder in categorieën. Onderliggende relaties tussen woorden maak je met het woordveld zichtbaar. Vul na het lezen van de tekst het woordveld aan.