Leeswoordenschat

Referentieniveau Lezen: Fictieteksten - Taakuitvoering begrijpen


1F (minimumniveau eind groep 8)
Herkent basale structuurelementen, zoals wisselingen van tijd en plaats, rijm en versvorm.
Kan meeleven met een personage en uitleggen hoe een personage zich voelt.
Kan gedichten en verhaalfragmenten parafraseren of samenvatten.

1S/2F (streefniveau eind groep 8)
+ Herkent het genre.
Herkent letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Kan situaties en verwikkelingen in de tekst beschrijven.
Kan het denken, voelen en handelen van personages beschrijven.
Kan de ontwikkeling van de hoofdpersoon beschrijven.
Kan de geschiedenis chronologisch navertellen.


Leerlijn Leeswoordenschat

De leeswoordenschat is de woordenschat die kinderen opbouwen in geschreven taal. Deze is belangrijk bij alle vakken op school. Hoe groter de mondelinge woordenschat en de technisch leesvaardigheid, hoe makkelijker de leeswoordenschat groeit. Door kinderen te stimuleren veel te lezen, neemt niet alleen hun woordenschat toe, maar raken ze ook vertrouwd met taal die in boeken en versjes wordt gebruikt. Zo leren ze hoe verhalen zijn opgebouwd en hoe het plot van een verhaal in elkaar zit. Ook ervaren ze dat er je ervaringen, gevoelens en situaties op verschillende manieren weer kan geven. Daarnaast leren ze strategieën om de betekenis van een woord uit de context te halen en figuurlijk taalgebruik herkennen  en toepassen (bijvoorbeeld: een oogje in het zeil houden, iemand bij de neus nemen, je eigen plan trekken).

 

Tussendoelen Leeswoordenschat

De leerlingen:

  1. weten dat woorden onderschikkende (tafel, stoel, bed) en bovenschikkende betekenisrelaties (meubel) kunnen hebben
  2. weten dat woordparen betekenisrelaties kunnen hebben, zoals tegenstelling (aandoen – uitdoen) en synoniem (rennen – hollen)
  3. passen figuratief taalgebruik zelf toe
  4. kunnen zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden
  5. weten hoe ze woorden kunnen opzoeken in naslagwerken (woordenboek, encyclopedie).

 

Leeswoordenschat stimuleren in de praktijk

Betekenisonderhandeling
Onderhandel met de kinderen over de betekenis van woorden uit een verhaal. Kinderen bespreken met elkaar wat een woord in de gegeven context zou kunnen betekenen, net zo lang tot ze het met elkaar eens zijn.
Coach de kinderen bij de onderhandeling door beperkt vragen te stellen, door de inbreng van een kind te herhalen en door te spelen naar de andere kinderen. Prikkel hen met verschillende strategieën de woordbetekenis te achterhalen (Past dat hier? Wat denk jij daarvan? Hoe kunnen we dat te weten komen?). Geef tijdens de onderhandeling feedback op zowel het proces als het resultaat van de onderhandeling. Bevestig goede bijdragen en geef daarop zonodig aanvullingen om de woordbetekenis te verduidelijken.

 

Context
Gebruik maken van de context waarin het woord voorkomt is een belangrijke strategie om de betekenis van een nieuw woord te achterhalen. Doe deze strategie hardop voor en stimuleer kinderen mee te denken. Bekijk eerst de (sub)titel en de bijbehorende plaatjes nog eens goed. Lees nogmaals de zin ervoor en erna en zoek naar delen in de tekst die met het woord te maken hebben. Hardop denkend kom je tot de betekenis van het woord. 

Contact

Proclaimer

Colofon

Copyright EN. Alle rechten voorbehouden

 


© 2010 Expertisecentrum Nederlands

Toernooiveld 9

6525 ED Nijmegen

(Campus Radboud Universiteit Nijmegen)