Referentieniveaus in het kort
Aanleiding: brede maatschappelijke onrust en kritiek
Met enige regelmaat uit de Nederlandse pers stevige kritiek op de kwaliteit van het Nederlandse taal- en rekenonderwijs. De kranten stellen met vette koppen dat pabostudenten slecht kunnen rekenen en spellen. Groep 8 rekent beter dan de juf, de pabo zakt af naar het niveau van een knip- en plakacademie, hoe kan een leerkracht de werkwoordspelling behandelen wanneer de eigen briefjes en rapporten wemelen van de –d en –dt fouten? Geen wonder dat de prestaties van leerlingen afnemen! Dat is de teneur van dergelijke berichten, een duidelijk signaal dat in brede maatschappelijke kring met zorg naar de kwaliteit van het onderwijs gekeken wordt. Een zorg die zich overigens uitstrekt over het hele onderwijsveld en verschillende schooltypen, van basisschool tot wetenschappelijk onderwijs.
In reactie op deze groeiende zorg stelde het ministerie van OCW in 2007 de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen in, de commissie Meijerink. In januari 2008 bood de commissie aan OCW het rapport Over de drempels met taal en rekenen aan. Het rapport gaat in op de vraag wat de basiskennis en basisvaardigheden zijn die leerlingen moeten beheersen voor de vakken taal en rekenen. De term ‘referentieniveaus’ betreft dit onderdeel. Het zijn gewenste leer- en onderwijsopbrengsten die leerkrachten, inspectie en uitgevers houvast bieden bij het bepalen, volgen en stimuleren van de ontwikkeling van leerlingen.
Doel 1: verhogen van prestaties
De niveauomschrijvingen zijn het instrument om de taal- en rekenprestaties van leerlingen te verhogen. Er zijn vier niveaus, die lopen van eind basisschool tot en met hbo en wetenschappelijk onderwijs. Elk niveau kent vervolgens een fundamenteel niveau en een streefniveau. Een voorbeeld: het fundamentele niveau 1 voor het vak taal beschrijft de kennis en vaardigheden die 75% van de leerlingen aan het eind van groep 8 beheersen. Van deze groep verwacht de commissie Meijerink dat een deel van de leerlingen beter kan presteren; voor deze leerlingen lijkt streefniveau 1 haalbaar. Het ministerie ziet daarnaast graag dat dit huidige percentage van 75% groeit tot 90%. Dat betekent dat op termijn 9 van de 10 leerlingen aan het einde van groep 8 het beschreven fundamentele niveau 1 zouden moeten beheersen.
Doel 2: aansluiting tussen sectoren verbeteren
Een tweede kernbegrip van het rapport is ‘doorlopende leerlijnen’. De referentieniveaus bouwen vakinhoudelijk op elkaar voort. Daarmee kan het onderwijs de kans aangrijpen de aansluiting tussen onderwijssoorten te verbeteren. Nu is het vaak nog zo dat leerlingen als het ware een drempel over gaan wanneer ze van de ene onderwijssector naar de andere doorstromen. Het nieuwe onderwijstype, de nieuwe school, sluit in de meeste gevallen niet vloeiend aan op wat een leerling al weet en kan. Er is weinig tot geen inhoudelijke en organisatorische afstemming of overleg tussen vertegenwoordigers van de verschillende sectoren die leerlingen van elkaar ‘ontvangen’. De kwaliteit van het onderwijs zal zowel voor leerlingen als leraren verbeteren als instromende en uitstromende leerlingen een drempelloos en vloeiender overgang kunnen maken naar een volgend onderwijstype.
Wetgeving
Na de verschijning van het rapport hebben de sectorraden uitgebreid over de referentieniveaus gesproken met vertegenwoordigers uit verschillende lagen van de onderwijspraktijk. De overheid heeft het rapport inmiddels aangenomen en in de wet vastgelegd. Deze wet gaat 1 augustus 2010 van kracht. De referentieniveaus worden met ingang van schooljaar 2010-2011 ingevoerd. Vanaf dat moment is er dan ook voor het eerst een wettelijk vastgestelde beschrijving van doorlopende taal- en rekenleerlijnen beschikbaar, waarmee leerkrachten en inspectie de inhoud van het taal- en rekenonderwijs kunnen ijken.